6 januari 2025

Oorlogsverhaal #1

Op deze site wordt om de 2 weken een verhaal geplaatst van inwoners uit de dorpen van de voormalige gemeente Harenkarspel die de oorlog bewust hebben meegemaakt. Het eerste verhaal is van dhr. en mevr. Blankendaal-Blom uit Tuitjenhorn.

Deel dit bericht

Oorlogsverhaal #1

Oorlogsverhalen van Maarten Blankendaal en Vronie Blankendaal-Blom

Deze verhalen zijn opgetekend in 1995. Maarten en Vronie woonden toen op Dorpsstraat 18 in Tuitjenhorn.

Op 30 augustus 1939 zijn we getrouwd, tijdens de mobilisatie dus. De avond dat de oorlog uitbrak, waren we te bruiloft bij Klaas Groot, die was die dag 40 jaar getrouwd.

In mei 1940 konden wij niet in ons huis omdat er 15 evacuees uit Amersfoort in ondergebracht werden. Het huis werd in korte tijd behoorlijk uitgeleefd, we hebben er een hoop werk aan gehad om het weer schoon te krijgen. Ondertussen kregen wij onderdak in een ander huis aan de Dorpsstraat te Tuitjenhorn (ongeveer op de hoogte waar nu de Bogtmanweg op de Dorpsstraat uitkomt). Pieter Borst had een schuur aan het eind van de Dorpsstraat waar evacuees uit Amersfoort werden ondergebracht, ook hier was het een grote puinhoop geworden. Hier waren, net zoals in ons huis, wat achterbuurt mensen gehuisvest geweest.

We hadden wel wat extra zeep gehamsterd maar aangezien we ook nog een gezin (man, vrouw en kinderen) uit Amersfoort in huis hadden, waren we snel door onze voorraad heen. Mijn moeder, (de moeder van mevr. Blankendaal) had erg veel zeep gehamsterd.

Tijdens een huiszoeking werd deze voorraad ontdekt en meegenomen.

Je moest dus erg voorzichtig zijn, en erg oppassen, of je wilde of niet. Dat was niet altijd even gemakkelijk.

Meneer Blankendaal: zelf hadden we 4 bunder land maar dat lag zoals bij veel boeren en tuinders, erg verspreid. Op dat land had ik kool en aardappelen en nog wat tarwe. De kool, daar waren de Duitsers gek op, en het was ook voor de gaarkeuken. Die gaarkeuken zat bij het patronaat (tegenwoordig het AHOJ).

Ik rommelde wel eens wat met mijn aardappelen en kool. Piet Tesselaar stond dan bij de dorsmachine, die liet hij nogal eens stuk gaan, zodat hij gemaakt moest worden en dan hadden wij de kans om gauw een zak vol te verstoppen. De veiling ging gewoon door. Het begon een keer zo hard te vriezen, dat ik een kacheltje achter bij de aardappelen in brand zette. Het vroor 20 graden dus ik hield de vorst er niet uit, maar alles ging gewoon voor de gaarkeuken, of het nu bevroren was Of niet. Ook de kriel die nog helemaal groen was ging gewoon naar de gaarkeuken, men was daar gauw tevreden.

Mevrouw Blankendaal: van de tarwe bakte ik alle dagen twee broden. We hadden ook nog een koe en een varken. Je mocht namelijk 1 varken houden en als die dan dik 160 pond woog, slachtte ik hem en deed weer een big in het hok. Boter en kaas maakten we zelf. Boter mocht je in de oorlogsjaren wel maken, kaas maken was in die tijd verboden. Ik lag op bed omdat ik een kleintje had gehad, toen er weer iemand kwam te controleren. Ik zei nog heel parmantig, ‘kaas maken doen we niet’. De kaasstolp stond echter nog bij de afwas op het aanrecht, maar dat wist ik niet. Er stond ook wel een hele aanrecht vol, hij zal hem dus wel niet hebben zien staan.

Op ons erf stonden wel 17 bomen rond het huis, waarvan een gedeelte werd gekapt voor brandhout. Ik heb hierdoor nog eens ruzie gemaakt met buurman Kiekes. Die had namelijk een boom omgezaagd die op de ene hoek van de erfscheiding stond. Ik heb toen om hem voor te wezen, de boom op de andere hoek omgezaagd, en daar was hij het niet erg blij mee. Omdat we het zelf niet arm hadden, hebben we de boom naar Jan van Straaten gebracht. Dat was een weduwnaar met kleine kinderen en hij had het heel erg arm. Er lag een stevige laag ijs, dus de boom werd zo over het ijs gesleept, De man was natuurlijk enorm blij.

Aan Cor Broersen en Agie Veldboer, die naast ons woonden, hebben we ontzettend veel steun gehad en andersom ook. Cor Broersen had bijv. een generator en haalde dan antraciet. Wij kregen hier ook wel een wasmand vol van en daar kon je tenminste enige tijd op stoken.

In de meisjesschool (nu R.K.-basisschool), schuin tegenover ons huis, zaten ook Duitse soldaten maar dit was in een latere periode. Ook misschien in verband met de gaarkeuken zullen ze daar hebben gezeten.

Cor Broersen, Jan Kemper en mijn man hebben nog tijdens een razzia, toen ze naar onderduikers zochten, onder de keukenvloer gelegen.

Deze ruimte was niet hoger dan een halve meter, en hier kon je dus alleen platliggen. We zagen de Duitse militairen in de verte aankomen, met een rotgang tafel en stoelen weg, kleed opzij, luik open en erin. De oorlog bracht constant spanningen, een heel onzekere tijd, de Duitsers konden ook iedere dag voor je neus staan, afschuwelijk.

Maarten, mijn man, was niet echt bang dat hij opgepakt zou worden omdat hij een tuinbouwbedrijf had, maar toch voor alle zekerheid ook maar onder de keukenvloer.

Jan Kemper wilde snel naar Strooper toe gaan, want dat was familie, maar dit redde hij niet meer. Hij moest toen maar bij Maarten en Cor onder de keukenvloer.

Mijn naaimachine heeft ook onder deze vloer gelegen, want ze kwamen ook alle machines in beslag nemen.

In de periode dat mijn dochter Tiny werd geboren, 29 augustus 1940, hadden wij een Duitse generaal in huis. Hij had beslag gelegd op onze slaapkamer. Wij moesten toen in de bedstee slapen. De tas en handschoenen van deze generaal werden gebracht door de korporaal.

’s Avonds gingen ze te drinken op het hoekje, nu café “De Ruif”. Op een morgen had ik Tiny in bad gedaan en vroeg hij of hij haar alstublieft even mocht dragen. Zijn dochtertje was, toen hij van huis wegging, even oud als Tiny op dat moment, maar hij had haar al 3 jaar niet gezien. Het was een vrij grote kerel, toch liepen zijn tranen op dat moment over zijn wangen. Hij kon er ook niets aan doen. Hij had ook maar te doen wat hem opgedragen werd, anders zou hij misschien worden doodgeschoten.

Hij was hier vanwege de inspectie van de kuststrook. Hij verbleef 3 dagen bij ons. De Duitsers waren constant bezig met het inspecteren van de kust. Op de “wurft” hier even verderop hadden de Duitsers allemaal paarden gestald. De paarden die hier in de gemeente in beslag waren genomen, stonden verderop gestald.

De oudere soldaten waren vaak zo slecht nog niet, zij werden ook door de omstandigheden gedwongen. De jongere soldaten waren veel erger, ze waren erg fanatiek. De SD’ers waren ook erg slecht, die hebben hier in huis nog eens gezocht naar fietsen. Een van die SD’ers ging de zolder ook nog op. De zoldervloer was in een zeer slechte staat omdat zich onder de zolder de koeienstal bevond, de vochtige koeiendamp tastte het hout van de zoldervloer aan. Wij hoopten dat hij door de vloer zou zakken maar dat gebeurde natuurlijk niet. De fietsen waren achter verstopt en werden niet gevonden. We hadden een Duitse soldaat in huis die de SD’ers tegen wilde houden, dat lukte hem niet. De SD’ers waren in staat om zo je huis in brand te steken.

Meneer Blankendaal: ik moest wachtlopen Op de Oosterdijk, ook daar waren Duitsers gelegerd. Op een moment dat ik daar wachtliep met Cor Duyvis, werd er door de Duitsers geschoten. We lagen vliegensvlug in de slootkant met zijn tweeën. Achteraf schoten de Duitsers niet op ons, maar op Siemen Bleeker, die daar in de verte, staande in een schuitje, een paal aan het omzagen was. De Duitsers konden niet bij hem komen, daarom zullen ze wel geschoten hebben.

Cor Duyvis had altijd een flesje drank bij zich. Hun gebied waar ze moesten wachtlopen, liep tot de Hoge Brug in het Waarland. Op een keer zijn we bij mensen geweest die een feestje hadden te vieren. Alles was wel verduisterd maar het dakraam hadden ze vergeten. Dit gaf nog een hoop licht dus was het onze taak om die mensen daarop te wijzen. We werden meteen uitgenodigd voor een borrel, wat we natuurlijk niet hebben afgeslagen.

M’n vrouw vond het doodeng om alleen te wezen als ik moest wachtlopen. De Duitsers zagen in het donker echt niet of jij aan het wachtlopen was of dat je iets anders uitspookte. Wachtlopers hadden wel een speciaal pasje gekregen. Als er ’s avonds op de ramen werd geklopt, al waren het geen Duitsers, toch klopte je hart in je keel.

We hadden een beste petroleumlamp en door een kiertje dachten ze buiten al gauw dat we stroom hadden. De huizen werden gecontroleerd, ze kwamen dan aan de deur. Zo gauw als je de deur open had gedaan, duwden ze de deur verder open en renden naar binnen om zo snel mogelijk te kunnen voelen of de lamp nog warm was. ’s Avonds hoefde je de weg niet op te gaan, want dan werd er op je geschoten.

We wisten dat ze bij de buren hiernaast een keer een koe aan het slachten waren. Ze deden dat tussen de kool in de koolschuur om het zo stiekem mogelijk te doen. Wij zagen de Duitsers aankomen en konden niets doen, wat voelden we ons toen machteloos. Gelukkig is het goed afgekomen. Ze hebben er gauw kool overheen gegooid, en zo leek er niets aan de hand. Er werd op deze manier wel eens vaker vlees zwart verkocht. Ook hier hadden de SD’ers de hele boel wel in brand kunnen steken.

We hebben bij de buren, Cor Broersen en Agie Veldboer, bevrijdingsfeest gevierd met zelfgemaakt bier. Dat was een dolle boel.

tech: dodo.nl | design: studioviv.nl