Oorlogsverhaal #2
Op deze site wordt om de 2 weken een verhaal geplaatst van inwoners uit de dorpen van de voormalige gemeente Harenkarspel die de oorlog bewust hebben meegemaakt. Het tweede verhaal is van mevrouw Dekker-Jonas, opgetekend in 1995.
Deel dit bericht
Het oorlogsverhaal van mevrouw Dekker-Jonas, opgetekend in 1995
Jan en Selma Dekker-Jonas woonden in de oorlogsperiode op de hoek van de Dorpsstraat en de Sportlaan in Tuitjenhorn. Hun huis bestaat niet meer maar stond op de plek waar nu de tuin is van Dorpsstraat 64.
Selma woonde tot haar 12e jaar in Duitsland. Als twaalfjarig weeskind kwam zij, door honger verzwakt, tijdens de eerste wereldoorlog met haar hele klas naar Holland. Zij werd opgenomen in een Nederlands gezin. Vanaf die tijd heeft zij altijd in Nederland gewoond.
Mevrouw Dekker: Door mijn huwelijk met Jan Dekker werd ik genaturaliseerd tot Nederlandse.
Door mijn voorgeschiedenis was ik mij er terdege bewust van dat toen de Tweede Wereldoorlog uitbrak, ik alle mogelijke hulp moest geven aan mensen die het nodig zouden hebben. Ondanks dat ik zelf van Duitse afkomst ben, had ik een grote haat ontwikkeld tegenover de Duitse officieren. Dit werd nog versterkt omdat de Duitsers mij voor de tweede keer een oorlog aandeden.
Een week voordat de oorlog uitbrak, werden op veel strategische punten langs de gemeentegrens borden neergezet die waarschijnlijk tot doel hadden om het Nederlandse leger zo goed mogelijk de weg te wijzen. Op de dag dat de oorlog uitbrak, was het prachtig helder weer. Wij hadden toen 9 kinderen waarvan de jongste 2 jaar was. Op zolder had ik een kinderwagen vol met gehamsterde Sunlight, Radion, soda en zachte zeep.
Honger hadden we in de oorlog niet, je kreeg je buik toch vaak wel vol. Door het eenzijdige voedsel kregen we wel een tekort aan weerstand, waarschijnlijk door een gebrek aan vitamines. Allerlei ziekten kregen hierdoor een grotere kans zich te verspreiden. Luizen, vlooien en schurft. Wij, de kinderen, de schoolmeester, de dokter, iedereen had er last van. We hielden de dekens tegen het licht om de vlooien te zoeken.
Goede aardappelen moesten ingeleverd worden voor de gaarkeuken. We kregen daarvoor in de plaats van die ‘vim’ aardappelen terug, die waren helemaal niet lekker. Mijn zoon Johan ging soms ’s ochtends zonder eten naar zijn werk omdat hij ze niet door zijn keel kon krijgen. Iedere winter kregen we vet, bliksoep, bliksoep en turf van de ‘Armen van Bogtman’, dan waren we de koning te rijk.
Eens wilden mijn man en Jaap Blokdijk het varken slachten dat ergens was opgescholen. Dat varken ging er plotseling vandoor. Dirk Vet vloog er achteraan met zijn broek half aan, één galg over zijn broek.
We hadden zelf een koe, zodat we melk hadden, zo konden we ook boter maken. We hadden tarwemeel zodat ik zelf brood kon bakken. Alleen was het wel eens een probleem om aan gist te komen, ik bakte dan een ‘vast’ tarwebrood met weinig gist, maar dat lag héél zwaar op de maag. Ik heb eens een kist aardappelen geruild voor een beetje gist. We hebben ook wel brood door de bakker laten bakken, dan gaf je het beslag in een vorm, met je naam erop aan de bakker en later haalde je het weer op. Bakker Denneman en later bakker Kaandorp op Kerkbuurt vroegen voor het bakken van het brood een dubbeltje.
We hadden zelf een volkstuintje achter de kerk in Tuitjenhorn, bijna elke dag hadden we daarom groenten. Wel stonden er 2 of 3 keer bonen of erwten op het menu.
Mijn man die werkte bij de zaadhandel Broersen, werd op een gegeven moment te werk gesteld bij de opbouwdienst in Druten, vlakbij de grens. Daardoor was hij van maandag tot zaterdag weg en moest ik het volkstuintje zelf bewerken. In Druten is hij ziek geworden en moest in een ziekenhuis verpleegd worden. Dit is achteraf voor hem een geluk geweest omdat de plaats waar ze werkten, gebombardeerd is door de geallieerden. Bij dat bombardement zijn de man van Guurt Spaan en ook iemand uit Sint Maarten gedood.
In de schuur van Pieter Borst sliepen evacuées uit Amersfoort. Een van de vrouwen was hoogzwanger. Zij heeft een week lang bij ons geslapen, Wij konden het niet over ons hart verkrijgen dat een vrouw die in verwachting was, in een schuur moest slapen.
In het begin van de oorlog had je nog weinig last van de bezetters. Op een avond waren ze ‘op het groentje’ schietoefeningen aan het houden. Toen heb ik gevraagd of ze niet wat stiller konden zijn omdat mijn kinderen sliepen. Dat durfde ik toen rustig te zeggen maar op het eind van de oorlog waren ze zenuwachtiger. Je moest steeds meer uitkijken omdat ze prikkelbaar waren.
Op een dag was mijn man aan het melken achter de schutting toen er Duitse soldaten kwamen om jonge mannen op te halen. Hij is toen gevlucht en bij Jo Tijm in huis op de WC gaan zitten. Toen hij dacht dat de Duitsers weer vertrokken waren, kwam hij tevoorschijn. Ze hadden hem waarschijnlijk zien wegrennen en waren achter hem aangegaan. Ze stonden voor de WC deur te wachten op hem. Omdat ze zagen dat wij ook jonge kinderen hadden, moest hij aantonen hoe oud hij was. Ik werd er toch wel zenuwachtig van en keek over het persoonsbewijs heen dat vlak voor me lag. Het werd extra spannend omdat ik die soldaten prima kon verstaan, maar ik besefte dat ze dáár niet achter mochten komen. Ik hoorde dat een van die soldaten een ander geruststelde met de woorden: “Rustig, ze is al aan het zoeken.”
Het ergste waren de huiszoekingen en het niets mogen zeggen.
Omdat we zo dicht aan de weg woonden, kon je weinig uitproberen. Op de Engelse zender van de radio kwam je meer te weten maar die durfden wij in huis niet aan te zetten. We gingen wel eens naar Peter Hof aan de overkant om naar die zender te luisteren.
We hebben eens een onderduiker in huis gehad die we een koffertje meegegeven hebben met een geslacht konijn erin toen hij weer weg ging. Van hem hebben we nooit meer iets vernomen. Ook bij kapper Bleeker heeft korte tijd een onderduiker van Duitse afkomst onderdak gehad. Hij durfde het zelfs aan om klanten te scheren in de kapperszaak. Hij zei niets en knikte alleen maar. Hij was bang dat zijn Duitse accent op zou vallen. Toch vond men dit te gevaarlijk, men was bang voor verraad, de onderduiker was dan ook weer snel weg.
Ook evacuées uit Amsterdam vonden in Tuitjenhorn onderdak. Zo kwam er bij ons een gezin uit Amsterdam, de man was een kameraad van mijn man. De twee kinderen hadden zo’n zwakke maag gekregen dat ze in het begin lang niet alles konden eten of drinken. In het begin moest zelfs de melk worden aangelengd met water, dit gebeurde niet uit zuinigheid maar uit noodzaak. Hun maagjes konden de volle koeienmelk niet verdragen.
In de hongerwinter gaven we mensen die aan de deur kwamen te eten en lieten ze als het kon ook slapen. Totdat er op een dag een vrouw langs de deur kwam met een vreemd verhaal. Zij beweerde dat zij van een kennis van de zus van mijn man gehoord had dat wij zo gastvrij waren. Dit verhaal was duidelijk verzonnen. Toch hebben wij haar een paar nachten onderdak geboden. Op een morgen was zij weer vertrokken. De spaarpotjes van de kinderen die bij het Mariabeeld stonden, had ze leeggehaald en ook een gebakken ‘stoet’ meegenomen. Dat was meteen de laatste keer dat we zomaar iemand in huis te slapen hebben genomen.
Iemand uit de stad legde eens vijfentwintig gulden op tafel voor een pakje boter. Ik wilde dat niet hebben, maar hij gooide het terug en zei: “voor mij is die vijfentwintig gulden niets waard, die boter is voor mij veel meer waard.” Tegen mijn zin heb ik dat geld toen aangenomen.
Eens kwam er een man met een kar langs ons huis. Op die kar lag iets onder een kleed. Ik dacht dat hij spullen had om te ruilen voor levensmiddelen maar het was zijn dode vrouw. Door ondervoeding en uitputting tijdens de zoektocht naar voedsel was zij gestorven. Dit echtpaar was vanuit Den Haag komen lopen.
Gas en elektriciteit werden afgesloten. Op de elektriciteitspalen zaten van die stoppen, die werden losgedraaid zodat de stroomvoorziening naar je huis stopgezet werd. Met een beetje handigheid kon je met een lange stok waaraan een oogje zat, die stop weer vastkrijgen, dan had je weer stroom. Ook met gasmeters werd gerommeld. Sommige mensen konden de metervast zetten. Dit waren meters waar je dubbeltjes in moest doen. Voor verlichting hadden we petroleum, dat deden we in een soort stormlantaarn. Soms hadden we een drijver op water met wat olie erop in een bakje. We hadden ook gaskousjes. Die waren heel erg teer. Ze waren gemaakt van een soort vloei en snel stuk. Als je de lamp aanstak plofte hij. De gaskousjes moest je halen bij de gasfabriek. Sommigen hadden in de tuin of aan het huis een molen, waaraan een dynamo zat.
In de laatste hongerwinter werd al het hout gestolen. Telefoonpalen, bomen, munitiekisten, Hier in de buurt is zelfs iemands plee gesloopt en weggehaald.